Grafjammer : De Zoute Kwel

Black Metal / Netherlands
(2020 - Folter Records)
Mehr Infos

Lyrics


1. JAJEMPRIESTER

Geboren om alleen te sterven
Staat hier in de toog gekerfd
Het altaar van de schrale waard
In zijn schuilkerk aan de werf

De Jajempriester, Jajempriester
Herder van het linkerpad
De Jajempriester, jajempriester
Dat kronkelt door de binnenstad

Een ongelikte klantenkring
Van smotsigste verdrietverdrinkers
Messentrekkers, bekkensnijders
Gajes en ellendelingen

De Jajempriester, jajempriester
Verdooft ons heden van de pijn
De Jajempriester, jajempriester
Met opium en terpentijn

Gelittekend door pest en pokken
Opgefokte incestkoppen
Door de sloeries in de koer
Voor twee stuivers afgetrokken

De Jajempriester, Jajempriester
En zijn concilie van schlemielen
De Jajempriester, Jajempriester
Elk betaalt hier met zijn ziel

De zware nacht, het rotte bocht
Dat schiftend klotst in ieders trog
Met elke teug een ademtocht
Die stokt in het blind makend vocht


2. AFFREUS. INFAAM. ABJECT.

In het nachtland
Aan de zelfkant
Achter het masker
Van rust en van rede

Vreet de onvrede
Met knarsende tanden
Wanen en angsten
Zonder bestand

Krassen de messen
In geest en in vlees
Eist het beest zijn plek
Kwijlt het venijn
In speeksel van pekel
Brandend als maagzuur en pek

Kraken de kaken
Schuimbekt de gekte
Affreus, infaam, abject
Onder het smoelvel
Van kalmte met mate
Krioelen, knagen
De wormen, de maden

In de mistwereld
Tussen slapen en waken
Kermt het in kerkers
Vol ogen en haken

Hangen karkassen
Aan galgen en raden
Gerekt, gegeseld, gebrandmerkt

Met withete zegels
Verminkt en getekend
De molensteen om de nek

Levend verrottend
In de afgrond getrokken
Affreus, infaam, abject

Met sedatieven
Mantels der liefde
Worden gapende gaten bedekt

Holle frasen
Listen en lagen
Affreus, infaam, abject


3. ZELFVERMINKERS & SPIRITUSDRINKERS

Vuil verstopt in diepe wonden
Onder beton en glas en staal
Vergeten knekels ooit gehekeld
Van Utrecht Centraal

Knoken lang gebroken
Gebeente nooit beweend
Bij leven al van licht verstoken
En geluk gespeend
Het gilde van de zwarte gal
In al het oude zeer versteend

De lach lang voor het graf gesmoord
Slechts een schedelgrijns van oor tot oor

Gekwelde zielen, dode sporen
Al dolend bij geboorte
Melancholieken, maanzieken
Voor verlossing lang verloren
Vol schrik in het bestaan verstrikt

De kolder niet te smoren
Met ijsbad en met aderlating
Een zinloos lot beschoren
Moegetergd onder het zwerk

Zwoegend in de wroeging
Ontuchtigen, drankzuchtigen
Die handen aan zichzelf sloegen
Baliekluivers, opiumschuivers

Lichtekooien, de pooiers en schooiers
Morfinespuiters en goedkope lijmsnuivers
De mismaakten, melaatsen, met naalden geïnkten
De zelfverminkers en spiritusdrinkers

Godslasteraars, afgodendienaars
Sodomieten en Utrechtenaars
De schare ontaarden van Floraboomgaard
De naar pis stinkenden, de Christusverlinkers
De zelfverminkers en spiritusdrinkers


4. DE BIJLMAN VAN TRECHT

Opschuimend uit de krochten
Uit het kontgat van de stad
Het riool der Zeven Steegjes
De klompvoet van de Oude Gracht
Langs de lange rechterpoot
Naar de kloten, recht omhoog
Voorbij de duivelssteen des aanstoots
Tot de gore oksel van het Buurkerkhof

Dan links de bocht
En voort die tocht
Volmaak het stokoud stratenplan
Van grauw Trajectum
De stappen van de Bijlman

Volg en door
Het spoor van lijkstank
De botten van de Bijlman

Wankel, kruip
Rochel, stuip
De laatste dodengang
Op ziek tandvlees
Laatste benen
Ranke schreden op de snede
Van het Paardenveld, de scherpe rand
Blad van de bloedstad
Het houwen van de Bijlman

Rond de gure rotkop van het Sticht
Rochel de Janskerk in het gezicht
Dan naar het zuiden, wederom
Draaf een staak diep in de Dom
De dood roept al, gestaag omlaag
De drek drijft vaak in deze plaats
Zak de gracht af tot de laatste werf
Sterf met de Bijlman op het Ledig Erf


5. DE BAKBOORDSHAND

Het spook bij het boeisel
Vale schim op de plecht
Zout bijt in mijn ogen
Als ik tegen de slaap vecht
Ik zag hem in tergende dromen
Nu zie ik hem echt

Hij waart op het bakdek
Deze geest voor de mast
Gezichtenloos starend
Vanonder zijn kap
Het zand staat stil in het uurglas
Mijn wacht voor eeuwig
Als de nacht

Dolend buiten de lichtkring
Van de vlam van de traanlamp
De Bakboordshand
De Bakboordshand
Waarin het bootsmes blikkert
De Bakboordshand

Het schip in mist gehuld
Sinds hij de plank op kwam
Ik heb mijzelf aan de helmstok gekneveld
Gekweld door zijn stem
Een voor een mijn bemanning verdwenen
Ik vaar nog alleen met hem

Zijn koers is de mijne
Op een reis zonder eind
Naar gene zijde
En zeeën van tijd
Als schipper naast god
Mijn kapitein

Een jammer verloren
Niet langer bestaand
Zonder land, zonder haven
En zonder naam
In rafels de bloedwimpel wappert
Aan de bezaan

Versteend op de kampanje
Een levend lijk staand op de schans
De Bakboordshand
De Bakboordshand
Ik ben zijn stuurman
De Bakboordshand
Voorbij de horizon
De rand van het verstand

Vervloekt om te varen
Als honden te zwerven
Verhongerd en dorstend
Doch nooit mogen sterven

Een pens klotsend van spijt
Van bocht en zweren
Thuis lang vergeten
Niets om naar terug te keren


6. BIJBELGORDELGESEL

Winternachten lengen
De schaduw keert terug
Op afgelegen wegen
Van de heuvelrug

In dorpen in de bossen
Waar de mores voortbestaan
Kettinghonden grommen
Naar de halve maan

Achter dikke luiken
Bij het blakerlicht
Beneveld van de miswijn
Toont Jehova zijn gezicht

Grijpt de ouderling
Onder rok en laken
Lilt het christenvlees
Tot berstens toe geslagen

Bijbelgordelgesel
Gods woord met het zweepkoord
Rijt het zondig vel
Bijbelgordelgesel
De rotting van de kansel
Als de ezelin van Bileam

Verschopt, getuchtigd, afgeranseld

Flambouwen in de vrieskou
Ruggen naakt in rode gloed
Maagden aan schandpalen
Psalmen en de roede
De parochie schreeuwt om boete
Om striemen en om gutsend bloed

In aanroeping en jammerklacht
Het slachten van het lam
Behaagt zich Jahwe
De jaloerse heer van Abraham

Lijfstraffen en brandoffers
Bij dageraad verzwegen
Uit het oude testament
Van een god die niet vergeeft

Bijbelgordelgesel
Pijn beheerst het aanschijn
Met de karwats als kerkgezel
Bijbelgordelgesel
Het leven is slechts lijden
Alleen de zegen van de vlegel
En pijn kan bevrijden


7. DE KINDEREN BRANDEN

Gevangen in het groffe canvas
En goedkoop pigment
In muffe lucht en lelijkheid
Van burgersentiment

Ogen zonder mededogen
Die je door de kamer volgen
Stil verlangend naar de vlammen
Waarin alles wordt verzwolgen

Met betraande wangen
In rijtjeshuizen hangend
Verhuld in onschuld
En vals geduld

Vol verachting
De nacht afwachtend
Tot plotseling
De kinderen branden

In spaanplaat lijsten vastgespijkerd
Smeulend sinds de jaren vijftig
Een kaars flakkert

Een gordijn wappert
Bij de gaskachel
En de schemerlamp

In oude panden
In nicotinedampen
Het vuur ontwaakt
En de kinderen branden

Een avond valt
Tussen dronkenmansgelal
Waar door de stad
De roep om water schalt
Stemmen klinken hees
De straat stinkt
Naar schroeiend vlees

Mistig grijs de ochtendstond
De smaak van zwavel in de mond
Het krijsen eindelijk verstomt
Tussen de schade en de schande
De lijken en verkoolde spanten
Waar men het bewijs terugvond
Van de kinderen die brandden


8. MAAK HET KORT

Mijn harses op het hakblok
Geknield op het schavot
Te midden van het jouwend grauw
Joelend om mijn kop

Verketterd en verloochend
Beschimpt door het gepeupel
Ik richt nog een keer mijn gezicht op
Met een opdracht voor mijn beul

Maak het kort
Vort, maak het kort
Draal niet, lamstraal
Sla hard en diep
Doe krek je werk
Waarvoor ik je betaal
Bezegel mijn lot
Ontwortel mijn schedel
Leg die bijl in mijn nek
Maak het kort

Ondankbare honden
Secreten, sartrapen
Moederneukers
Laffe verraders
Goedkope hoeren
Addergebroed
Jullie allen vervloeken
Het laatst wat ik doe

Achterbaks galgenaas
Schurftige dazen
Minder dan stront
Onder mijn laarzen
Met de dood in de ogen
Vrij onverveerd
Schijt ik op dit land
Zijn volk en zijn heer

Maak het kort
Tevenjong, maak het kort
Maak voort en hak door
Mijn wervelkoord
In de tijd die jij neemt
Had ik er al zes vermoord
Beëindig mijn schande
Pak die aks en verman je
Maak het kort, maak het kort


9. KOLKGAT

Kruistekens slaand in smeekgebeden
Koortsig waakt de goedgemeente
In de februaristorm
Het water kwelt
Het water komt

Schonkig vee en schamel huisraad
Verschanst op zolders
Van de pauperhoeven hier
In de laaggelegen polder

Neerstroom en kistwerk
Stuwt tegen de wering
Kalft de laatste klei
Van de uitgeholde kering

De dam staat op kraken
Tegen het rijzend getij
Verzakt langzaam
Begint te schuiven
De dijk bezwijkt

Ondertunneld, ondergraven
Een wankel fundament
Ondanks de wilgenmatten en de zandzakken
Nat verzadigd tot de kern

Noodklokken luiden
De mensenschaar vlucht van de braak
De rivier neemt haar bezit
Verzwelgt de godvergeten waard

Een ijzig grijze vloedgolf
Die alles wegvaagt op zijn pad
Man en muis verzuipt
In het kolkend gat

Kerktorens als verloren bakens
Wankel in het schuimend brak
Kadavers drijven tussen daken
In het kolkend gat

Lyrics geaddet von czeski21 - Bearbeite die Lyrics